"De afwezigheid en de droom"
Raimund Hoghe maakte met Sarah Chase en Vincent Dunoyer een dansvoorstelling vol muziek
Pieter T'Jonck
Financieel-Economische Tijd, 30 January 2002


‘Sarah, Vincent et moi’ is een dansvoorstelling van Raimund Hoghe over de verlangens en dromen die we koesteren. Misschien zal de voorstelling tonen hoe we die verlangens projecteren op het gefantaseerde of reële lichaam van anderen of hoe muziek die wensdromen kan uitlokken en vormgeven. Wellicht zet de voorstelling ook aan tot een reflectie over wat we als kijker zoeken in het theater. Voor deze voorstelling nodigde Hoghe de Canadese Sarah Chase en de Fransman Vincent Dunoyer, twee getalenteerde dansers en choreografen, uit in zijn bijzondere theaterwereld. Ondanks alle ogenschijnlijke verschillen tussen deze drie performers reveleerde het werkproces heel wat latente kruisverbanden tussen hun oeuvres. Als kijker mag je even mee getuige zijn van deze ontmoetingen in Hoghes gastenverblijf. Een gesprek met Hoghe zelf en Sarah Chase.

De Duitse schrijver en choreograaf Raimund Hoghe verwierf in België een grote reputatie met een indrukwekkende trilogie solo-voorstellingen als ‘Meinwarts’, ‘Chambre séparée’ en ‘Another Dream’. Het indrukwekkende schuilt vooral in de wijze waarop hij zijn eigen lichaam telkens weer, naar de woorden van Pasolini, in de strijd werpt. Hoghe was met zijn lelijke bochel en kleine gestalte immers allerminst voorbestemd om choreograaf, laat staan danser te worden. Met die tegendraadse beslissing toont hij echter telkens weer hoe makkelijk, en met welke vreselijke gevolgen, we mensen opdelen in mooi en lelijk of geschikt en ongeschikt volgens totaal arbitraire maatstaven. Zijn solo-werk heeft dan ook belangrijke politieke connotaties : hij laat nooit na aan te tonen hoe de Duitse geschiedenis, niet alleen het nazi-tijdperk, gekleurd werd door raciale en sexuele vooroordelen. Ook in zijn journalistieke en literaire werk, o.a. een reeks indringende interviews met ‘buitenstaanders’ voor ‘Die Zeit’, bracht hij een verborgen zijde van de triomferende naoorlogse Duitse samenleving telkens weer aan het licht. In het gesprek merkt Hoghe op hoe zelfs nu nog, na tien jaar werk als choreograaf, de Duitse kritiek zich blijft blindstaren op zijn lichamelijke verschijning, terwijl in het werkproces met anderen dat aspect onveranderlijk naar snel de achtergrond verdwijnt. Dat is echter slechts een facet van zijn werk. De voorstellingen van Hoghe zijn doortrokken van een contemplatieve sfeer die onwillekeurig vergelijkingen met de Japanse esthetiek oproept. Zijn scènebeeld is onveranderlijk leeg, op enkele voorwerpen en een spaarzame lichtstraal van enkele kaarsjes of lampen na. Geen groter contrast is echter denkbaar dan die tussen de leegte van zijn scène en de uiterste zorg die aan de minste handeling of het minste voorwerp op scène besteed wordt. Net daardoor gaan die weinige handelingen en voorwerpen in het flakkerende licht van de kaarsjes extreem tot de verbeelding spreken. Ze roepen een wereld op die door een zorgzaam ritueel tegen vergeten behoed wordt. Net zo gaat het ook met Hoghes bijzondere voorliefde voor oude liedjes uit zijn jeugd. Voorstellingen als ‘Another Dream’ of ‘Dialogue with Charlotte’, een duet met de Zweedse actrice Charlotte Engelkes, werden zelfs helemaal opgebouwd rond oude schlagers van Petula Clark, Gigliola Cinquetti, Catherina Valente of Dalida.

In zijn nieuwe voorstelling ‘Sarah, Vincent et moi’ gaat Hoghe verder op deze ingeslagen weg. Het grote verschil met zijn vroegere voorstellingen, ook als hij niet alleen optrad of voor anderen choreografeerde, is dat hij nu twee volleerde choreografen met een eigen oeuvre mee op het podium uitnodigt.

RH : “Oorspronkelijk moest dit een voorstelling met Sarah, Vincent en Jérome Bel worden. Maar Jérome haakte af, omdat hij een sabbatjaar wil houden. Daarop veranderde ik het concept. Ik inviteer Sarah en Vincent in mijn ruimte, zij zijn mijn gasten. Het zijn twee heel verschillende dansers natuurlijk, maar voor mij hebben ze toch iets gemeen. Alle twee zijn ze eerlijk en helder in hun werk. Ze proberen niet te imponeren met onwaarschijnlijke kunststukjes maar overtuigen door hun persoonlijkheid. Daarnaast zijn er natuurlijk grote verschillen. Sarah is bijvoorbeeld een geboren improvisator terwijl Vincent improvisatie op scène schuwt. In mijn ruimte heb ik voor hen een bepaalde muziekkeuze gemaakt. De muziek bestaat uit enkele van mij favoriete liedjes, onder andere van Judy Garland en Peggy Lee en een tango van Carlos Cardell. Mijn keuze voor die muziek is verwant aan mijn keuze voor deze dansers. Het zijn liedjes die een eerlijk en helder verhaal vertellen, en niet nodeloos virtuositeit etaleren, hoe knap ze ook gemaakt zijn. De muziekkeuze past echter ook bij de persoonlijke geschiedenis van mijn gasten. Zo is de rode draad in de muziekkeuze en de voorstelling de muziek van het ‘Zwanenmeer’ van Tsjaikovski. ‘Het zwanenmeer’ is een verhaal over dromen en verlangens. Dat sloot heel mooi aan bij Vincents ‘Princess Project’, dat ook gaat over het verlangen om met twee te dansen, maar uiteindelijk alleen achter te blijven met het beeld van een ander.”

SC : “De geschiedenis van dansers geeft samen met het zwanenmeer de grondtoon van de voorstelling. Mijn eigen band met deze muziek is nogal bijzonder, om verschillende redenen. Als kind volgde ik een balletopleiding, maar door een kwetsuur op mijn veertiende had ik twee jaar lang moeite om te lopen, laat staan te dansen. Mijn droom om een ballerina te worden kon ik dus wel opbergen. Dat de dokter mij meedeelde dat ik een verstandig meisje was, en dat ik dus echt geen ballerina hoefde te worden, was maar een magere troost. Het zegt ook wel iets over hoe mensen over dans denken overigens. Ik verbleef toen twee jaar lang bij een rijke vriendin van mijn familie in Engeland. Zij sleepte mij voortdurend mee naar belangrijke balletopvoeringen in Sadler’s Wells. Dat draaide het mes eigenlijk nog dieper in de wonde. Ik zag er voor de eerste keer Rudolf Nureyev, al maakte die dan op mij meer de indruk van een epileptische arend dan van een begenadigd danser. Maar dat had ook wel iets te maken met de geruchten die ik over hem opgevangen had. Hij had zich ooit behoorlijk naar gedragen tegenover een nicht van mij. Hier moet ik iets vertellen over mijn andere band met de dansgeschiedenis. Pas op late leeftijd drong het immers tot mij door dat mijn familie niet alleen uit wetenschapslui bestond, maar dat er langs mijn vaders kant ook een hele traditie van balletdansers bestond. De zus van mijn grootvader was bijvoorbeeld ooit ballerina bij Sadler’s Wells. De ironie van het lot wil zelfs dat de carrière van al die ballerina’s, net als de mijne, door omstandigheden zoals de oorlog, abrupt afgebroken werd. Ik bleek dus achteraf geen zo’n vreemde eend in de bijt te zijn als ik zelf dacht.”

RH : “Zelf herinner ik mij een volledig mannelijke uitvoering van ‘Het zwanenmeer’ van Matthew Bourne, die mij zo aangegrepen heeft dat ik in tranen uitbarstte. Ik gebruik ook die muzikale uitvoering. Voor mij herinnert dat werk aan de film ‘Billy Elliot’, waarin een kleine jongen ervan droomt om danser te worden, en bij het slot van de voorstelling ook daadwerkelijk een van de zwanen is in precies die voorstelling.”

PTJ : “Hoe krijgt de aanwezigheid van Sarah en Vincent vorm in de voorstelling?”

RH : “De titel van het stuk geeft het al aan. De ‘moi’ in de titel ben ik zelf, maar bij uitbreiding ook elke toeschouwer. In het stuk zelf kijken wij voortdurend naar elkaar, maar handelen, op een klein moment op het einde van de voorstelling na, niet samen. Sarah en Vincent komen vanuit het publiek naar de scène, en ze keren ernaar terug als hun dans voorbij is. Door het kijken is er een band, maar ook een afstand, een afwezigheid. Je voelt bijvoorbeeld de afwezigheid van de danser die niet op scène is, omdat zijn of haar présence zo sterk is. Dat duid ik ook met het liedje ‘There is something missing’ van Petula Clark. De ruimte die ik klaarmaak voor de anderen is in zekere zin als een projectiescherm voor een droom, een verlangen. Dat strookt met het idee van het ‘Zwanenmeer’. De voorstelling opent daarom ook met een klein, typisch theatraal ritueel: Luca Giacomo Schulte, die mij al sinds tien jaar bijstaat als set designer, dweilt de scène, zoals gebruikelijk voor een dansvoorstelling. Alleen tonen we het hier openelijk terwijl je de laatste tonen van het Zwanenmeer hoort. Het idee van een meer krijg je zo dadelijk mee. Op het einde van de voorstelling, als we even gedrieen op de scène staan, krijg je dan de eerste tonen van de partituur te horen. Zo kan het lijken alsof hier iets nieuws begint, alsof we na twee uur klaar zijn om samen te komen. Maar het betekent ook dat de voorstelling een eindeloze lus vormt. Om die reden kijk ik soms naar het achterdoek terwijl de anderen dansen. Het gaat om de verbeelding, de droom, zowel in mijn hoofd als in dat van de kijker, van wat er gebeurt. De toeschouwers zien de dansers dus ook vaak van op de rug. Bij het maken van de voorstelling heb ik de werksessies met Vincent en Sarah zelfs lange tijd gescheiden gehouden. Ik wou niet dat de ene van de andere dingen zou overnemen, eerder dat er iets zou overslaan tussen de twee dansers, zonder dat er een directie connectie is. Ik denk dat de muziek daar ook een grote rol in speelde. Die muziek zit zelf al zo vol dans dat je er eigenlijk nauwelijks iets aan toe moet voegen. Vincent merkte bijvoorbeeld tijdens de repetities dat haast elke pas die hij wilde zetten een pas teveel leek. Uiteindelijk is hij ook tot het besluit gekomen om op een bepaald ogenblik helemaal niets te doen, maar gewoon neer te zitten op de scène.”

SC : “Ik heb nooit samen met Vincent gerepeteerd tot in december. Maar gek genoeg zag ik bij de eerste ontmoeting allerlei kleine verbanden, hoewel ik toch niet het gevoel had dat Raimund mij op een of andere manier gemanipuleerd had. Dansen met de rug naar het publiek is voor mij overigens betekenisvol om nog een andere reden. Rond mijn negende had ik voor het ‘Vancouver Youth Ballet’ mijn eerste eigen voorstelling in elkaar gestoken. Helemaal opgekleed stormde ik het podium op. Verward door het felle licht gooide ik mijn hele hebben en houden in mijn performance, zonder dat ik in het oog had dat ik eigenlijk met mijn gezicht naar het achterdoek, en niet naar het publiek toe, danste. Daarvan werd ik mij pas bewust toen ik bij het slot het stormachtige applaus achter mij hoorde. Het moet dus wel boeiend geweest zijn, die dans vanaf de rug gezien.”


Contextual Note:

Over het werk van Hoghe en andere markante hedendaagse choreografen gaf de Munchense uitgever K-keiser in samenwerking met het Kaaitheater ‘No wind no word’ uit, een boek uit dat essays van Helmut Ploebst en een indrukwekkende reeks foto’s, o.a. van Jean-Pierre Stoop verzamelt.

©Pieter T'Jonck
Financieel-Economische Tijd, 2002